Rond de tuin van de buren, wiens huis een stuk groter was dan Lorraine’s huis, was prikkeldraad gespannen. Best vreemd want rond hun eigen stukje tuin stonden alleen een paar appel- en perenbomen en wat bessenstruiken met de aller heerlijkste bessen erin. Ze woonde er sinds kort en had al flink wat gegeten van de appels en de peren, soms zo veel dat ze er buikpijn van had. Ook van de bessen kon zij geen genoeg krijgen. Ze plukte er hele manden vol van. Moeder zou er binnenkort Jam van gaan maken, had ze beloofd. Ze wist dat de buren erg boos zouden worden als er een bal in hun tuin kwam omdat zij er groenten in verbouwden. Ze had gehoord dat ballen die er soms toch in belandden werden lek geprikt. Het was wel eens gebeurd dat er een parachutist tussen de komkommers was beland, maar dat was natuurlijk niet de schuld van de kinderen. Het kwam door het zweefvliegveld in de buurt, waar de parachutisten werden opgeleid.
Opa, die in hetzelfde dorp woonde een eindje verderop, had Lorraine en Ron wel eens meegenomen naar het zweefvliegveld en ze alles verteld over zweefvliegen en parachutespringen.
Het was een prachtig gezicht om de kleuren te zien uitvouwen tegen de blauwe lucht waaronder dan een klein zwart poppetje hing. Vaak waren dat militairen die moesten leren parachutespringen binnen hun opleiding. Het was altijd een bijzonder moment als het poppetje langzamerhand een echt mens bleek te zijn. Vooral als je je realiseerde dat de parachutespringer dood neer kon vallen als de parachute niet op tijd zou openen of in aanvaring met een andere parachutist zou komen.
De parachutist die in de tuin van de buren was beland was ook een militair. Hij was in zijn camouflagepak tussen de groenten belandt alsof hij deel uitmaakte van de oogst. Alleen de parachute klopte er niet bij.
Niet alleen was de brandweer uitgerukt; de hele buurt was komen kijken. Lorraine zat helaas op school toen het gebeurde, maar de kinderen hadden vanaf het schoolplein de parachutist achter de daken zien verdwijnen. Ze vermoedden dat hij op het veldje achter Lorraine’s huis terecht was gekomen Toen ze na school thuiskwam lag er een prachtig stuk gekleurde parachute-stof in de tuin van de buren als herinnering.
Een meisje uit de buurt kwam vertellen dat de man dood was gevallen tussen de komkommers. ‘Echt waar?’ ‘Ja echt waar. Morsdood!’
Ze droeg het blonde haar in twee vlechten tot op haar schouders en had een bril die wat beslagen was, met aan een kant een pleister achter het glas, alsof de bril anders uit elkaar zou vallen. Spijtig genoeg had ze ook een -door Lorraine zo gehate- schotse rok aan met een grote speld erin, waardoor zij meteen een hekel aan het meisje had. Haar bloes erboven was smetteloos wit. Net als haar kniekousen die tot aan haar knieën reikten. Alleen haar zwarte lakschoenen riepen jaloezie op bij Lorraine, want dat waren haar favoriete soort schoenen. Het postuur van het meisje was enigszins gezet.
‘Ik ben net naar de kerk geweest,’ zei het meisje, als antwoord op een vraag die niet gesteld was. ‘En jij bent zeker dat kind met die rare moeder?’ vroeg ze met een bozige uitdrukking op haar gezicht.
Lorraine bleef even stilstaan bij het prikkeldraad om eens goed te zien wie zoiets durfde te zeggen tegen haar.
‘Mijn moeder is niet raar.’
‘Jawel, want ze gaat niet naar de kerk en mijn ouders zeggen ook dat jij geen vader hebt!’
De tranen sprongen Lorraine in de ogen. Ze had moeite met ademhalen. Wat haar betreft mocht dit kind nu in het prikkeldraad belanden en de prikkeldraaddood sterven.
‘Dus jij gaat wel naar de kerk?’ vroeg Lorraine.
‘Elke zondag en op feestdagen. Mijn nichtje is vanmiddag gedoopt, zei ze, terwijl haar borst opzwol van trots.
‘De kerk! Gatverdamme, dan moet je zeker de hele tijd stil zijn hé? Dat is pas echt stom!’
Nu keek het meisje Lorraine pijnlijk getroffen aan. ‘Gij zult niet vloeken in Gods aangezicht en Gods naam ijdel gebruiken! Ik wil met Heidenen niets te maken hebben!’ Ze draaide zich met een ruk om en liep met ferme passen naar de overkant van het veldje, om te verdwijnen in het hek van een tuin met een grote heg eromheen.
Lorraine zuchtte van opluchting en hoopte dat god haar in het vervolg zou behoeden voor dit kind, al woonde ze dan aan de overkant van het veldje.
‘Moeder, kerk, heidenen.’ galmde het nog dagenlang na in haar hoofd.
‘Mam, mag ik zondag naar de kerk?’
Lorraine had op school gehoord dat sommige kinderen vanaf de achterste rij de slappe lach kregen als de priester aan het woord was en dat leek haar wel wat.
‘Loes en Hennie gaan ook.’
‘Ja maar die zijn katholiek en wij niet.’
‘Waarom wij niet?’
‘Omdat ik afstand van genomen heb van de kerk toen ik veertien was.’
‘Maar ben je dan wel gedoopt?’
‘Ja, ik werd gedoopt, om mij te beschermen tegen de Duitsers, anders hadden ze me meegenomen, want ik zag er Joods uit.’
Haar moeder had zwart haar en blauwe ogen, zouden de Duitsers haar daarom mee hebben willen nemen? Ze huiverde bij de gedachte, maar voordat ze daarover meer te weten zou kunnen komen, zou ze eerst graag gedoopt willen worden. Ze stelde zich er iets heel prettigs bij voor, al had ze geen idee wat precies, maar het moest lekkerder zijn dan een Bounty of een stuk boterkoek als ze het zo hoorde van de gelovigen.
‘Als jij groot bent mag jij je rooms-katholiek laten dopen, maar nu ben jij nog te jong om daarover te beslissen,’ beëindige moeder het gesprek.
In de toevoeging ‘rooms’ bij katholiek hoorde ze geen verwijzing naar de stad Rome, maar dacht ze aan het woord ‘room’ zoals bij ‘roomijs’ en het water liep haar alvast in de mond.
‘Die parachutist die laatst in de tuin viel van de buren die was toch dood hé?’ vroeg Lorraine aan haar broertje, die meestal op de hoogte was van het laatste nieuws.
‘Welnee, hoe kom je daarbij? Hij had een paar schrammen en kwam er met de schrik vanaf.’
‘De familie Veters zijn slechte mensen,’ concludeerde Lorraine, nu zij het rotkind ook nog op een leugen betrapt had.
‘Waarom dan? Ik vind Henny erg aardig.’
Henny was sinds kort zijn vriendje. Hij was het jongere broertje van Loes dat na enig uitpluizen het vervelende meisje van de overkant bleek te zijn.
‘Bij de familie Veters zijn ze niet zo aardig als ze lijken,’ zei Lorraine vastberaden met de gedachte aan hun eerste gesprek nog op het netvlies.
‘Maar daar kom je nog wel achter.’
‘Wat is er dan met ze?’
‘Ze gaan zondags naar de katholieke kerk, Dombo! Straks moeten wij daar ook nog naartoe!’
Hij trok zijn schouders op over zoveel baarlijke nonsens.
Als Lorraine na school over het voetbalveldje dwaalde dat aan hun tuin grensde met de familie Veters aan de overkant, kon ze niet om Loes heen. Ze bleef haar maar achtervolgen met die broeierige blik in haar ogen van een jager met zijn prooi in het vizier.