Lorraine klom op de vensterbank van het souterrain om te zien waar het vreemde oerwoudgeluid dat zich door het raam naar binnen drong vandaan kwam. Was het van een vogel of een ander dier? Het duurde even voordat ze doorhad dat het geluid werd voortbracht door een jongen. Hij stond aan de overkant van de straat in de portiek van een huis met zijn handen om zijn mond gevouwen. Zo versterkte hij het klakken van zijn tong tegen zijn verhemelte. Fluiten kende ze in alle variaties; op eén vinger, twee vingers of een hele hand, maar deze lokroep kende zij nog niet.
Als snel kwamen er uit allerlei richtingen jongens aangelopen, die zich om hem heen verzamelden. Zij keek vol bewondering toe hoe hij in zijn strak zittende spijkerbroek en rode T-shirt, waaronder zijn spierbundels goed zichtbaar waren, met weidse gebaren de lakens begon uit te delen. Ze verstond niet wat hij zei maar zag hoe hij de jongens een voor een indringend aankeek met zijn lichtblauwe ogen, die straalden als sterren tussen zijn zwarte wimpers. Het leek alsof hij de leider was van een geheime club die voor elk lid een aparte opdracht had.
Waarschijnlijk speelde hij vaak buiten of had hij een boot, bedacht Lorraine zich, want zijn huid was gebruind als van een schipper op zee. Samen met de andere jongens liep ze in gedachten net zo zelfverzekerd mee naar het einde van de straat, tot ze pratend en lachend de hoek om sloegen.
Wat had ze graag willen weten wat ze gingen doen. Maar ze hoopte tegelijkertijd dat hij haar niet had zien staren vanachter het raam. Waarschijnlijk voelde hij zich boven iedereen verheven en dat zou er dan niet minder op worden. Ze rilde even bij de gedachte om hem op straat tegen te komen.
———————-
‘Die jongen van de overkant die altijd met zijn tong klakt heet ‘Roman’,’ deelde haar broer Ron haar mede. Hij was altijd als eerste op de hoogte was van alle nieuwtjes. ‘En…, hij wil jou heel graag ontmoeten!’
Ze schrok op. ‘Mij? Hoezo? Waar heeft hij mij dan gezien?’
‘Hij zag je laatst op straat lopen toen je van school kwam en hij vindt je een ‘lekker stuk’.’
‘Zeg maar dat hij de pot op kan!’ reageerde ze.
‘Hij vindt mij een lekker stuk’ herhaalde ze in de dagen erna steeds in zichzelf alsof het een snoepje was waar zij op zoog. Maar meteen erachteraan dacht ze: ‘Wat kan mij dat ook eigenlijk schelen?’ Ze besloot om er niet meer aan te denken en om nog beter op te letten op straat of er niet iemand stiekem naar haar keek.