‘Als ik een jongen was..’

‘Heb jij al eens gezoend met Roman?’

‘Nee,’ antwoordde ik en kleurde van schaamte als een kind dat betrapt wordt op het stelen van snoep bij een winkel.

‘Ik wel, zei Marjolein, met die ondeugende twinkeling in haar ogen die mij steeds weer deed denken aan de vreemde pipi langkousachtige jongen die ze ooit op straat had ontmoet.

‘Echt waar?’ Het leek mij zoiets als wandelen op de maan; zo ver weg. Ik zou het nooit durven te doen met een jongen. Ik zuchtte diep, want er was een vraag die al wekenlang op mijn borst drukte, maar die ik nog niet had durven stellen aan Marjolein. Maar ik wilde dit vervelende gevoel niet langer rekken en ik schraapte mijn keel: ‘Zeg, ben jij niet toevallig dezelfde persoon als die jongen die mij heeft klemgereden op straat met zijn fiets? Waarom deed jij dat toen eigenlijk?’

Marjolein schrok op alsof zij aan dit incident liever niet herinnerd wilde worden.

‘Ik ben toch geen jongen?’ zei ze verontwaardigd.

‘Toch wel!’ lachte ik en knikte haar vriendelijk toe, want ik wilde Marjolein aanmoedigen om een eerlijk antwoord te geven.

‘Ik was het inderdaad.’ Ze zuchtte alsof het voor haarzelf toch ook een opluchting was om te praten over hun eerste ontmoeting.

‘Jezus, je leek zo anders,’ riep ik uit, ‘zo écht een jongen! Ik had je niet eens herkent toen je later naar mij zwaaide vanuit het raam.’

Ik wist dat Marjolein ook het meisje in de lila jurk was geweest. Dat had ik ontdekt toen ik een keer bij haar op bezoek was gegaan en bleek dat zij in hetzelfde huis woonde. Ik had alleen nog niet durven vragen waarom zij toen zomaar naar haar was gaan zwaaien. Ik was nog steeds bang dat het allemaal maar een vergissing was geweest en dat Marjolein haar nog steeds voor iemand anders aanzag.

‘Vond je mij toen als jongen eigenlijk leuk?’ wilde Marjolein nu weten.

‘Uh nee, als jongen niet echt, maar toen ik je later als meisje zag wel,’ antwoordde ik, al twijfelde ik aan het waarheidsgehalte van mijn antwoord. Ik kon mij niet voorstellen dat ik Marjolein ooit niet leuk zou vinden, zelfs niet als ze eigenlijk een jongen bleek te zijn.

‘Ik was niet aardig tegen je toen, dat geef ik toe.’

Het was toch een opluchting om dit uit haar mond te horen.

‘Als ik een jongen was geweest dan was ik verliefd geworden op je, weet je dat?’

Ik kreeg even een elektrisch schokje in mijn buik van deze ontboezeming, maar wist niet of Marjolein dit nu zei om mij te troosten of omdat ze het meende.

‘En Roman dan? Je hebt toch met hem gezoend?’

Marjolein keek even op: ‘Roman en ik hebben al twee maanden verkering, ja. Denk jij soms dat het leuk is als je vriendje steeds over een ander meisje praat?’

‘Welk meisje dan?’

‘Over jou natuurlijk!’

Ik werd nu bijna misselijk van de spanning.

‘Maar gelukkig is er niets aan de hand. Jullie zijn toch alleen maar vrienden?’

‘Ja natuurlijk zijn wij alleen vrienden,’ antwoordde ik en hoopte dat dit gesprek snel afgelopen zou zijn.

‘Hij flirt met iedereen, dat weet ik ook wel, maar hij is écht verliefd op mij!’

‘Ok! Ik zal er rekening mee houden,’ zei ik terwijl ik nog steeds van binnen beefde.

‘Zullen we een gedachtenspelletje doen?’ vroeg Marjolein.

Een slechter moment had niet gekund, maar ik durfde geen ‘nee’ te zeggen. Marjolein  zou misschien zou denken dat ik wat te verbergen had.  De pijn in mijn buik nam nog meer toe.

‘Zal ik eens raden aan wie je nu denkt?’ vroeg ze.

Ik probeerde rustig te blijven terwijl ik ineenkromp om mijn eigen gedachten.

‘Jij denkt nu aan je vroegere vriendinnetje Loes!’

Ik lachtte opgelucht.

‘Ja,’ antwoordde ik, ‘hoe raad je het zo?’

‘Ik heb het negen van de tien keer goed hé! Ik kan écht gedachten lezen! En nu jij!’

Ik pakte de glazen sneeuwbol uit de kast, die eigenlijk bedoeld was voor als het kerst was, maar je kon hier uitstekend iemands gedachten en toekomst in lezen. Ik streek er overheen en prevelde:

‘Jij denkt aan het getal zeven!’

Ik wist dat dit het lievelingsgetal was van Marjolein.

‘Ja!’ In één keer goed! Knap hoor! We worden er steeds beter in!’

“Aan welke jongen denk ik nu?’

‘Aan Roman!’

‘Ja hoor, weer goed! Zie je wel, we zijn voor eeuwig door onze gedachten met elkaar verbonden!’

Als ik niet zo gelogen had tegen Marjolein had ik er zelf ook nog in kunnen geloven, maar nu brak het zweet mij uit. Ik vroeg mij af of we de vriendschap niet beter konden verbreken. Maar dacht meteen aan hoe vaak we samen naar de kermis of de dierentuin waren geweest. Dan had haar vader geld mee gegeven voor twee, omdat hij wist dat mijn ouders het niet breed hadden. Zo’n vriendin kon je toch niet in de steek laten?

Dat het nare gevoel dat ik nu had misschien door Marjolein zelf kwam, was een gedachte die ik meteen van mij afzette. Daarvoor hielden we toch te veel van elkaar? Soms leek ze op een jongen en soms op een meisje, dat was alles.

Het kwam uiteindelijk allemaal door mijn eigen laffe inborst én mijn verliefdheid op Roman. Daarom kon ik niet eerlijk tegen haar zijn.

‘Die Roman deugt niet,’ had mijn moeder al zo vaak gezegd. Waarom was ik niet verliefd geworden op mijn schoolvriendje Michiel bijvoorbeeld, zijn vader was arts en hij was goed opgevoed en knap om te zien. Ik begreep mijzelf niet meer.

‘Ik ben niet verliefd op Roman!’ herhaalde ik telkens in de spiegel, als een soort medicijn tegen een ziekte zonder naam, dat ik voor het naar bed gaan moest innemen.

‘Marjolein mag hem hebben!’ zei ik tegen mijzelf en ik geloofde het nog ook!


Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Maak een website of blog op WordPress.com

%d bloggers liken dit: